Wereld-Diabetes-Dag met prof. dr. Pieter Gillard

Interview met Prof. Dr. Pieter Gillard, endocrinoloog & onderzoeker in het UZ Leuven
ter gelegenheid van de Wereld-Diabetes-Dag op 14 november 2021.

Zowat elke 17 minuten krijgt iemand in Vlaanderen de diagnose van diabetes en het aantal diagnoses neemt alleen maar toe. Ook de diabeteszorg staat niet stil. Naar aanleiding van Wereld-Diabetes-Dag waren we op de afspraak bij Prof. Dr. Pieter Gillard, betrokken in de frontlinie van diabeteszorg en dus een uitgelezen partner voor een aangenaam en leerrijk gesprek.

Is volgens u een ‘Wereld-Diabetes-Dag’ nog steeds nodig om mensen correct te informeren en te sensibiliseren over het voorkomen van diabetes?


Volmondig ja! Om verschillende redenen. Diabetes is een aandoening die enerzijds wereldwijd toeneemt: zowel type 1 diabetes als type 2 diabetes. En dan komen er elk jaar nog nieuwe vormen van diabetes bij, onder andere door de behandelingen die we toepassen, zoals immunotherapie enzovoort. Dus, een ziekte die dermate prevalent is, kan je niet genoeg onder de aandacht brengen. Anderzijds is het ook een ziekte die vaak onopgemerkt verloopt gedurende verschillende jaren. Dan heb ik het voornamelijk over type 2 diabetes, wat gelinkt is aan levensstijl en waarbij preventie heel veel problemen kan voorkomen.


Dus als je mensen kan wijzen op een ziekte die misschien nog niet aanwezig is, maar mogelijks eraan komt – indien hun levensstijl niet verandert –, is dat positief, echter het blijft uiteraard een continue strijd. Bovendien vinden mensen die met diabetes leven zo’n dag ook belangrijk, want het is een dag waarop er positieve aandacht is voor hun chronische aandoening. Dat is een derde reden voor mij om er aandacht voor te blijven hebben.


Hoe kan men de symptomen van diabetes type 1 of type 2 herkennen?


Daar is het belangrijk om het verschil te maken tussen een acute presentatie van diabetes en een meer sluimerende presentatie, namelijk door de complicaties van de ziekte. De meest acute presentatie en tevens de meest typische symptomen zijn doorgaans zeer uitgesproken bij diabetes type 1. Dat is wanneer mensen op een korte tijd veel vermageren zonder dat ze hier een goede reden voor hebben of zonder dat ze op dieet staan; wanneer veel dorst ontstaat en er veel gedronken wordt; ook veel plassen is een aanwijzing. Bij jonge kinderen is het bijvoorbeeld typisch dat kinderen, die al lang niet meer bedplassen, plotseling wel ’s nachts opstaan ofwel opnieuw bedplassen. Dat zijn de meest typische symptomen. Natuurlijk, in een wat extremer geval, is er ook echt een heel acuut ziek zijn met braken en overgeven, maar dan is er vaak al een verzuring of “keto-acidose” aanwezig.


Ouders, die weten wat type 1 diabetes inhoudt, gaan alert reageren wanneer hun kinderen veel dorst hebben, veel drinken en veel plassen. Een preventieve vingerprik, die door een toestelletje uitgelezen wordt, kan het vermoeden bevestigen of de vastgestelde symptomen op dat moment veroorzaakt worden door een verhoogde bloedsuikerspiegel. Want dat is eigenlijk de trigger van de symptomen: een heel hoge suikerspiegel, die dus calorieën doet verliezen via de urine; een insulineresistentie of verminderde insulineproductie die ervoor zorgt dat uw lichaam continu energie afbreekt in plaats van op te bouwen. Dat zijn de meest uitgesproken symptomen die je merkt.

Maar wat we eigenlijk bij type 2 diabetes vaak zien, is dat die symptomen zich minder presenteren of minder uitgesproken zijn. De diagnose is bijgevolg vaak een toevalsbevinding: mensen krijgen een bloedafname om een andere reden – omdat ze zich algemeen niet echt “top” voelen of wanneer reeds een complicatie is opgetreden, zoals een hart- of herseninfarct. Dat is redelijk typisch voor type 2 diabetes, omdat de oorzaak van die bloedvatproblemen niet alleen de suiker is, maar ook een te hoge cholesterol, overgewicht, hoge bloeddruk… Dus bijna de helft van de mensen met type 2 diabetes wordt gediagnosticeerd op basis van andere klachten dan die van een te hoge bloedsuikerspiegel, eerder dus door de veroorzaakte complicaties, door een suikerziekte die al wat langer sluimerend aanwezig is.


En wat zijn de belangrijkste verschillen tussen T1D en T2D?


Als je de twee écht tegenover elkaar wilt zetten en u afvraagt: “Waar verschillen die het meest in?”, dan is type 1 diabetes nog altijd een ziekte van jonge mensen. We zien nog altijd dat de leeftijd, waarop type 1 diabetes voorkomt, wat aan het zakken is. Het komt klassiek voor in een eerste golf op jonge leeftijd: 9-11 jaar. Dan is er een tweede golf in de latere tienerjaren of begin  twintigerjaren bij jongvolwassenen. Maar eigenlijk kan type 1 diabetes voorkomen op eender welk moment in het leven.

Mijn persoonlijk “record” is toch een diagnose van type 1 diabetes bij een patiënte van 91 jaar! Dus het is iets wat je het ganse leven door kan krijgen, maar zeer kenmerkend is het “een donderslag bij heldere hemel”; bij een persoon die kerngezond was tot enkele weken terug en dus vrij snel de symptomen van type 1 diabetes ontwikkelt, die ik daarjuist beschreef.


Type 2 diabetes komt klassiek meer voor op oudere leeftijd (> 40 jaar) en houdt naast erfelijkheid en leeftijd verband met verschillende risicofactoren, zoals een ongezonde leefstijl en zwaarlijvigheid. Het is daarenboven gelinkt aan het “metabool syndroom”, gekenmerkt door een combinatie van volgende symptomen: een hoge bloeddruk, overgewicht, leververvetting, abdominale vetstapeling…

Ondertussen merken we wel dat type 2 diabetes bij ons op jonge leeftijden begint voor te komen en dat heeft te maken met de toename van obesitas bij jonge kinderen. We hebben nog niet de “epidemie” die we bijvoorbeeld in de Verenigde Staten zien, waar kinderobesitas nog veel prevalenter is, maar wij houden natuurlijk ons hart vast, omdat Europa vaak achterloopt wat betreft levensstijl en evoluties in de populatie tegenover Amerika. Een bijkomende reden waarom we in België type 2 diabetes niet zo vaak zien op kinderleeftijd in vergelijking met Amerika, is dat het Kaukasische gen beschermend is tegen type 2 diabetes, in tegenstelling met het Afro-Amerikaanse of het Aziatische gen, die meer voorkomen in de Verenigde Staten, het Verre Oosten of in het Midden-Oosten.

 
Omgekeerd kan type 1 diabetes ook voorkomen op oudere leeftijd en dan zien we natuurlijk ook dat mensen met type 1 diabetes overgewicht kunnen hebben. Soms vragen we ons bijgevolg af bij oudere mensen die gediagnosticeerd worden met diabetes: “Is dit nu type 1 of type 2?”, omdat die patiënt kenmerken heeft van beide types! Om dan een inschatting te maken, moeten we naar bepaalde biochemische parameters kijken: we meten bepaalde zaken in het bloed: antistoffen, de residuele insulineproductie… Ik moet eerlijk toegeven, soms komen we er niet uit. In dat geval delen we mee: “We laten het nog even in het midden en de toekomst zal het wel uitwijzen”, omdat we bij type 1 diabetes verwachten dat de b-celfunctie hoe dan ook in de jaren na diagnose vrij snel afneemt, wat bij type 2 diabetes minder het geval is.

Hoe en waar is uw fascinatie voor diabetes en het diabetesonderzoek ontstaan?


Als student geneeskunde was ik vrij snel overtuigd dat ik ‘Inwendige Ziekten’ wou doen. Dat was iets wat mij enorm boeide: de zoektocht naar etiologie, pathofysiologie… Maar binnen het domein van de interne geneeskunde had ik op het einde van mijn opleiding nog niet een voorkeur. Tot in mijn eerste jaar assistentschap één van mijn beste vrienden de diagnose van type 1 diabetes kreeg, dat was voor mij ineens de confrontatie met die aandoening. Ook op school had ik het al wel gezien, maar zo dicht als bij een heel goede vriend had ik het eigenlijk nog niet zien aankomen. Het is diezelfde vriend die mij in de wagen, richting een weekend dat we samen doorbrachten, aansprak over Prof. Dr. Chantal Mathieu (endocrinoloog en autoriteit op het vlak van onderzoek naar diabetes, UZ Leuven) en of ik geïnteresseerd was om onderzoek te doen naar type 1 diabetes. De hele rit richting de Ardennen – ik weet het nog alsof het gisteren was – heeft hij mij hiervoor warm gemaakt en werd ik meer en meer geboeid door het onderwerp. In de week nadien heb ik contact gezocht met Prof. Mathieu en me kandidaat gesteld voor een doctoraatsonderzoek rond “Eilandjes-Transplantatie bij type 1 diabetes” (de eilandjes van Langerhans). Zo ben ik door een persoonlijk verhaal van een vriend daar ingerold en het onderwerp boeit me dagelijks nog steeds evenveel, zelfs in stijgende mate!

Ik heb dan 4 jaar mijn onderzoek gedaan rond “Eilandjes-Transplantatie bij type 1 diabetes”, dat was een enorm boeiende periode, omdat er in die tijd een enorme sprong vooruit was in de resultaten van die transplantatie. Op dat moment waren we er écht van overtuigd dat het niet langer dan tien jaar zou duren vooraleer Eilandjes-Transplantatie voor dé genezing zou zorgen, omdat zowel nationaal als internationaal de resultaten enorm hoopvol waren. De realiteit is echter – zoals vaak – iets minder rooskleurig…


Voor de vraag kwam om in het diabetesonderzoek te gaan, had ik mijzelf reeds voorgenomen om nefrologie te studeren, wetende dat nefrologie en diabetes enorme raakvlakken hebben. Ik heb me dus eerst gespecialiseerd in de nefrologie en nadien heb ik opnieuw de lokroep van de endocrinologie beantwoord. En daar heb ik nog geen seconde spijt van gehad!

U vertelde zojuist over de Eilandjes-Transplantatie bij type 1 diabetes, kunt aanvullen met een schets van uw lopend onderzoek?


We zijn tijdens de eerste tien jaren van dit millennium er voor de eerste maal in geslaagd om eilandjes te laten overleven in de lever, weliswaar met gebruik van afweeronderdrukkende medicatie. Dat was in de jaren 90 van de vorige eeuw niet mogelijk, dus dit was een grote sprong voorwaarts. We hebben zelfs op een bepaald moment een poging gedaan om cellen te laten overleven zonder immunosuppressiva, maar dat is toen niet gelukt. Dan is er eigenlijk een periode geweest, waarbij er in het onderzoek niet meer zoveel vooruitgang was. We wisten dat we eilandjes verschillende jaren konden laten overleven via transplantatie, maar met dien verstande dat we wel degelijk nog altijd medicatie nodig hadden om het eigen immuunsysteem te onderdrukken. En dit gebruik van immunosuppressiva, daar betaal je een prijs voor! We kwamen in de situatie dat Eilandjes-Transplantatie wel mogelijk is, maar men moet zeer selectief zijn in de mensen die we hiervoor selecteren. Het wordt dus afwegen: leven met diabetes of – wanneer de ziekte een dermate impact heeft op het leven – leven met de complicaties door immunosuppressiva na een Eilandjes-Transplantatie. In feite komt het erop neer dat in mensen met ernstige hypoglycemies en frequente coma’s, de balans duidelijk in het voordeel van deze transplantatie ligt.


Dat was de situatie waarin we beland waren: aan mensen met veel ‘hypo’s’ geven we een Eilandjes-Transplantatie. En dan is er eigenlijk iets anders gebeurd in de diabeteswereld: er is een enorme vooruitgang gekomen in hoe we suiker (glycemie) meten aan de hand van glucose-sensoren. Die worden intussen gekoppeld met insulinepompen en zijn op die manier ook zeer efficiënt gebleken om hypo’s te voorkomen. En dus hebben we voor een groep patiënten, waarbij we vroeger een transplantatie als klinische ingreep voorstelden, eerst gekozen voor de technologie. Die technologie is ondertussen zodanig geëvolueerd, dat de indicatiestelling voor een Eilandjes-Transplantatie bij een patiënt, zonder een ander transplantorgaan, duidelijk afgenomen is. We gaan een transplantatie dus vooral toepassen bij mensen die reeds een ander transplantorgaan hadden, omdat die mensen sowieso immunosuppressiva krijgen. In dit geval denk ik dat b-celtransplantatie het nog altijd veel beter doet dan die opkomende technologie, met onder andere pompen en sensoren.


Dat is dus de kern van het huidige klinische transplantatieprogramma: we richten ons voornamelijk op patiënten die sowieso afweeronderdrukkende medicatie nodig hebben om een andere reden, bijvoorbeeld een nier die we dan combineren met een eilandjes- of  pancreastransplantatie. Al is het aantal type 1 diabetici die in nierfalen gaat heel sterk aan het afnemen (gelukkig!), net zoals diabetici met ernstige retinopathie. Dat is allemaal gunstig, maar zorgt er wel voor dat Eilandjes-Transplantatie, zolang we immunosuppressiva nodig hebben, een slinkende groep van potentiële receptoren heeft. Bijgevolg heeft het onderzoek daarin ook een verschuiving ondergaan, want indertijd transplanteerden we 15-20 mensen op jaarbasis. Als je nu gaat naar slechts 1-2 mensen per jaar in België, dan wordt het echte klinische onderzoek, wat toch vooral mijn interessegebied is, minder evident.


Er is ook een verschuiving gebeurd richting stamcelonderzoek, waarbij men erin geslaagd is om embryonale stamcellen in laboratoriumomstandigheden te laten differentiëren tot endocriene cellen met de eerste tekenen van een b-cel. Men heeft dit ook intussen vastgesteld in diermodellen en mensen. Op dit moment hebben we een reeks patiënten in een “fase 1-studie”, waarbij men deze embryonale stamcellen, opgeslagen in een “device”, onderhuids hebben getransplanteerd. Het is een “fase 1-studie”, dus geen studie die doeltreffendheid onderzoekt, maar veiligheid. Alsook trachten we te verstaan hoe(ver) die cellen differentiëren en hoelang dit blijft duren. Dit is een internationale studie die in Noord-Amerika en Europa gebeurt; de transplantaties zelf zijn enkel in het UZ Brussel gebeurd door een toegewijde chirurg en diabetes-team. Wij hopen dat een volgende stap naar een “fase 2” -en “fase 3”-studie kan gezet worden, waarbij grotere hoeveelheden cellen kunnen getransplanteerd worden die dan doordifferentiëren naar b-cellen. Het feit dat die cellen in een gesloten onderhuidse “device” zitten geeft ons ook hoop dat we in de toekomst minder afhankelijk zullen zijn van immunosuppressiva. Dat is onderzoek waar ik nog bij betrokken ben, maar wat traag gaat en toen kwam er uiteraard die opportuniteit, waar ik daarnet naar alludeerde: de snel evoluerende pomp -en sensortechnologie. Mijn onderzoek is dus – naast de Eilandjes-Transplantatie – toegespitst op de effecten van diabetestechnologie: sensoren, (slimme) pompen, artificiële pancreassen…

Samenvattend is mijn huidig onderzoek een deel stamceltransplantatie, een deel b-cel-transplantatie – dat is ‘mijn eerste liefde’ en ik blijf hopen dat we daar finaal dé genezing vinden – en intussen probeer ik mijn steen bij te dragen met onderzoek rond die snel evoluerende technologie.


Het mogelijk een student-onderzoek af te leggen binnen uw onderzoeksdomein?

Dat is zeker mogelijk! Mijn onderzoek is typisch het “klinische onderzoek”, dat was één van de dingen die mij onmiddellijk aansprak toen ze mij vroegen om in het onderzoek te gaan. Ik ben nooit echt gepassioneerd geweest door labo-onderzoek en ik wou altijd met een patiëntenpopulatie bezig zijn. Je hebt verschillende soorten klinisch onderzoek: observationeel onderzoek, RCT (“Randomised Controlled Trial”) en “Real World”-onderzoek.  Bij observationeel onderzoek verzamel je data gedurende een bepaalde periode, het liefst prospectief, soms retrospectief.


Ik ben echter zelf een grote voorstander van “Real World”-onderzoek als een soort validatie van RCT’s. RCT’s zijn namelijk zonder twijfel de sterkste studies wat betreft ontwerp en validiteit (van gegevens), maar ze hebben één groot nadeel: men doet het onderzoek altijd in een selectieve populatie. Ik ken weinig RCT’s waarbij er geen heel lange lijst van exclusiecriteria is, men doet dat om juist die validiteit te verhogen, om “bias” tegen te gaan. Je riskeert echter wel dat je steeds de vraag hebt: “Is het resultaat van die RCT toepasbaar in het echte leven als je het uitrolt in de patiëntenpopulatie?”. Deze stap is voor mij zeer belangrijk: hetgeen we in RCT’s  aantonen, daadwerkelijk onderzoeken in het échte leven. Dus zal een student-onderzoeker, die bij mij onderzoek doet, voornamelijk betrokken worden bij “Real World”-onderzoek, alsook bij enkele RCT’s die lopen. Dit komt neer op het verzamelen van gegevens en het structureren van een database. Ik hoop hen ook iets te tonen over hoe je dergelijke gegevens kan analyseren of hoe je de data in een manuscript kunt gieten. Dus bij deze zijn student-onderzoekers zeker welkom en elk jaar hebben we er een paar rondlopen op de afdeling!

Welke belangrijke ontwikkelingen houdt u voor mogelijk op korte en/of lange termijn binnen uw onderzoeksgebied, of binnen het diabetesonderzoek in het algemeen?


Ik denk, wanneer we het even tot mijn domein beperken, dat we binnen type 1 diabetes een verdere (r)evolutie in de technologie mogen verwachten. Ik voorspel dat binnen vijf jaar nog maar weinig mensen met type 1 diabetes niet gaan behandeld worden met artificiële systemen. Voor een groot deel komt dit neer op insulinepompen, die worden aangedreven door sensoren. Deze systemen dragen enorm bij tot een kwaliteitsvol leven voor diabetici. Wat mij hierin het meest overtuigd heeft, is dat patiënten mij voor het eerst zeiden: “Je hebt me nu een systeem gegeven dat ‘mijn rugzak’ lichter heeft gemaakt”. En dat komt doordat die systemen zelf nadenken en – op momenten dat je er zelf geen aandacht voor kunt (wanneer je slaapt) of wilt hebben (als je aan het sporten bent) – voor u uw suiker regelen, zoals een b-cel dat doet. Die boodschap, die verschillende mensen mij onafhankelijk van elkaar hebben gegeven, overtuigen mij om die technologie bereikbaar te maken voor zoveel mogelijk mensen, omdat je rugzakken die men gekregen heeft bij de diagnose van diabetes, terug lichter kan maken. Dat is mijn voorspelling op de korte termijn en dat is ook waar ik zelf onderzoek naar doe.

Op iets langere termijn hoop ik dat stamcelonderzoek en het ontwerpen van “devices”, die biocompatibel zijn, voor een doorbraak zullen zorgen. In dit domein ben ik zelf onvoldoende bij de basis betrokken om te kunnen inschatten dat dit er binnen vijf jaar is. Ik vrees namelijk dat het langer zal duren.

Verder geloof ik nog altijd in de noodzaak om te blijven zoeken naar een genezing voor de ziekte. Voor mensen die nú de aandoening hebben, denk ik dat dé genezing komt van Eilandjes-Transplantatie. Dus ik hoop dat binnen tien jaar die celtransplantatie ook een niveau heeft bereikt dat we dat aan veel meer mensen kunnen aanbieden. Ik geloof nog altijd dat deze transplantatie beter zal zijn dan eender welk extern systeem. Al is het maar omdat de insulinetoediening niet subcutaan is in geval van transplantatie, maar onmiddellijk op de plaats waar we het willen hebben, namelijk in het portale veld (vena portae). Dat is wat ik binnen mijn domein verwacht. Insulines zullen ook verder verbeteren, hier doe ik ook onderzoek naar. Er komen zeker nog evoluties op vlak van “slimme insulines”, waarbij ik de komende decade nog mooie dingen verwacht.

Als we dan kijken naar de grootste groep van diabetici, zijnde type 2 diabetes: hier zie ik vooral heil in de nieuwere therapieën (die ook niet meer zo nieuw zijn!): de incretine-gebaseerde therapieën (GLP1-analogen) en SGLT2-inhibitoren. Je moet maar de “New England Journal of Medicine” of de “Lancet” openslaan en daar staat een artikel over “SGLT2” of “GLP1” gepubliceerd! Die worden daar gepubliceerd omdat ze meer en meer aantonen dat men bij mensen met diabetes niet alleen de suiker verbetert, maar dat men ook hun leven verlengt, de mortaliteit doet dalen, wat toch het hardste eindpunt is dat we hebben. We zien ook enorme effecten op hartfalen en nierprotectie. Ik denk dus dat daar nog ongelooflijk veel op ons zal afkomen en dat de behandeling van type 2 diabetes met insuline sterk zal afnemen. We zullen daar veel sneller naar GLP1 en SGLT2-inhibitoren gaan, waarbij er toch het potentieel is dat men daarmee insulinenood voor langere tijd uitstelt of zelfs helemaal vermijdt.

Dus “the best is yet to come”?


“The best is yet to come”, zowel in het onderzoek als in de zorg voor diabetes! Ik heb dan nog niet gesproken over artificiële intelligentie, die ook “ready for prime time” aan het worden is! Dus absoluut, het beste moet nog komen vooral voor onze mensen met diabetes, waarbij we hopen dat deze aandoening, die nog altijd het imago heeft van een ziekte met heel veel complicaties, minder negatieve impact heeft op levenskwaliteit en -duur. Ik zie eigenlijk dat jonge mensen met type 1 diabetes nu reeds een zeer vergelijkbare levensverwachting hebben. Er zijn natuurlijk de mensen die het al heel lang hebben en een lange periode hebben moeten varen met riemen die veel minder efficiënt waren, die nu de gevolgen ondervinden. Type 2 diabetes is natuurlijk een andere probleem, omdat het een welvaartsaandoening is, gelinkt aan obesitas. Maar ik ben van mening dat GLP1 specifiek op dat overgewicht, dat metabool probleem, mogelijks in een vroegtijdig stadium positieve effecten kan hebben, waardoor we ook vat zouden kunnen krijgen op die “Type 2 diabetes-epidemie”.

Daarnaast heb ik het voornamelijk gehad over wat we doen met mensen die diabetes hebben. Maar de ultieme verdedigingslinie tegen de ziekte, is preventie. Ik denk dat er veel staat te gebeuren in de volgende vijf tot tien jaar, mede onder invloed van het Europese programma “INNODIA en INNODIA-HARVEST”. Dat is een groot consortium van vele knappe koppen die bezig zijn met het diabetesonderzoek – gaande van fundamenteel tot klinisch onderzoek – in nauwe samenwerking met de farmaceutische industrie én gesponsord door Europa. Daar zijn we zo ver dat we ondertussen interventiestudies doen bij “recent-onset diabetes”. De kennis die we daar opdoen over dosissen, tolerantie en veiligheid gaan we vrij snel kunnen gebruiken om hoogrisico-patiënten (mensen die nog geen type 1 diabetes hebben, maar wel een hoog risisco hebben om het te ontwikkelen) te vinden door het meten van antistoffen of biomerkers, het doen van bepaalde stimulatietesten … Ik denk dat de stap naar behandeling en preventie bij die mensen een stap is die we binnen nu en een paar jaar zullen nemen. Ik denk daarenboven dat we naar een nieuwe fase overgaan, waarbij we op het moment van diagnose immuuntherapie zullen voorstellen aan patiënten om de verdere evolutie van de ziekte af te remmen.


U bent zelf nauw betrokken bij de patiëntenorganisatie “diaT1op”. Waarvoor staat deze organisatie en welke soort activiteiten organiseert ze?


“DiaT1op” is inderdaad “mijn kindje” mag ik wel zeggen, wat begonnen is als een educatief programma. Ik moet zeggen dat ik als supervisor op de raadpleging vaak de opmerking hoorde van mensen met diabetes: “Ik wil sporten, maar het lukt mij niet” of “Ik heb heel veel moeite tijdens het sporten om mijn suiker stabiel te houden, wat moet ik hieraan doen?”. Ik wist wel wat er in de boeken stond, maar na wat introspectie besefte ik dat ik louter boekenkennis aan het meedelen was, waar ik vaak volgend antwoord op kreeg: “Dat heb ik al geprobeerd, maar dat werkt niet”. Bijgevolg merkte ik een leemte op in kennis rond hoe iemand met type 1 diabetes kan sporten zonder (is wel heel ambitieus) of met minder schommelingen in de glycemie?  Ik bedacht mezelf meer in te lezen en dan een manier te zoeken om die opgedane kennis zo breed mogelijk te verspreiden. Toen is diaT1op ontstaan met als doel: mensen met type 1 diabetes betrekken in dat educatief programma.

Het uitgangspunt was om sporters met diabetes die het uitstekend doen, te vragen of ze ons wilden leren hoe het moet. Ik heb enorm veel geleerd van type 1 diabeten dat eerste jaar, dingen die je niet in boeken kunt lezen, met als doel om dat ook in mijn team van collega-diabetologen en diabeteseducatoren over te brengen. En aangezien dat een dergelijk goed gevoel gaf bij ons, hebben we dat project jaar na jaar uitgebreid, betrokken we ook diabeten die wél problemen hadden, zijn we die gaan opleiden, zijn we gegroeid. We hebben bovendien het geluk gehad dat we door “Sport Vlaanderen” erkend zijn: zij hebben ons twee jaar gesubsidieerd en zo hebben we diaT1op kunnen uitrollen in meerdere centra in Vlaanderen. Moest COVID er niet geweest zijn, denk ik dat we ondertussen al aan 15-16 centra zaten. Het is namelijk een programma dat als basis heeft: “We leren van elkaar en samen met elkaar”, dus geven we opleidingen en sporten we samen. Ik heb bijvoorbeeld samen gefitnest, niet alleen om zaken aan te leren, maar ook om zelf bij te leren wat de effecten zijn van sport op diabetes. Dat is allemaal stilgevallen door COVID, maar we hopen in 2022 een herlancering te doen! Het bestaat dus nog altijd: we geven nog altijd educatie, facebook-lives en “real life” opleidingen.

Dus dat is diaT1op, zoals het ontstaan is, en zoals het nu nog steeds is: een educatief programma, waarbij we samen “met mensen en voor mensen” met diabetes sporten, daaruit leren en die kennis delen met zoveel mogelijk centra in Vlaanderen, zodat zoveel mogelijk diabeten van die kennis gebruik kunnen maken. Bovendien is op dit moment diaT1op een volwaardig onderdeel van het “Hippo & Friends”-diabetesfonds, dat zich richt op “de empowerment” van type 1 diabeten en het verbeteren van hun levenskwaliteit. En daar is sporten met diabetes – wat diaT1op dus doet – een excellent voorbeeld van! Daarnaast ondersteunt dit fonds ook het onderzoek en helpt het om kennis rond type 1 diabetes te verspreiden.

Prof. Gillard, alvast bedankt voor het interview! Er ligt een mooie toekomst in het verschiet, waarbij hopelijk ook veel student-onderzoekers van pas kunnen komen?


Absoluut, diabetes is een ongelofelijk boeiend onderzoeksdomein, al is het maar omdat het ongelofelijk in beweging is, zoals ik trachte te schetsten. Diezelfde enorme dynamiek die ik in diabetesonderzoek -en zorg merk, vind ik bijvoorbeeld ook terug in de medische oncologie: hier is ook al jarenlang een enorme evolutie gedreven door onderzoek, kennis en pathofysiologie. Dus voor student-onderzoekers is hier op de afdeling absoluut “the place to be”, om dan de smaak te pakken te krijgen en later deel te nemen aan het onderzoek als een “PhD” of “postdoc”.