World Pharmacists Day

In het kader van World Pharmacists Day die plaats vindt op 25 september, hebben wij Professor Veerle Foulon geïnterviewd. Zij is gewoon hoogleraar aan de Faculteit Farmaceutische Wetenschappen van de KU Leuven. Haar onderzoek situeert zich in het gebied van farmaceutische en patiëntgerichte zorg, interdisciplinaire samenwerking en rationele farmacotherapie (https://pharm.kuleuven.be/faculteit/contact/00002377). Daarnaast is zij ook vice-decaan onderwijs. Dit jaar is het thema van World Pharmacists Day: “Pharmacy: Always trusted for your health” (https://www.fip.org/world-pharmacists-day).

Op 25 september is het World Pharmacists Day, wat betekent deze dag voor u? 

“Redelijk vaak valt die dag samen met de start van het academiejaar waarop we verwelkomingssessies voor (master)studenten inplannen. Tijdens die sessies proberen we iets te doen rond World Pharmacists Day, onder andere de aandacht van studenten vestigen op het bestaan van World Pharmacists Day en vertellen wat het thema van die dag is. Zo proberen we studenten extra te motiveren voor hun rol als apotheker. Dit jaar valt World Pharmacists Day op een zaterdag waardoor we die dag minder goed kunnen gebruiken. We kunnen er wel naar verwijzen want we starten natuurlijk vlak erna met het academiejaar. Ikzelf doe niet echt iets speciaal die dag, maar als ik een onderwijsactiviteit heb, wat meestal wel het geval is, probeer er dus altijd wel iets mee te doen.”

Het thema van dit jaar is vertrouwen in de apotheker als zorgverlener. Welke aspecten zijn volgens u het meest belangrijk voor het ontstaan van een goede vertrouwensrelatie apotheker-patiënt?

“Dat is een boeiende vraag. We hebben het hier vandaag reeds over gehad in het kader van onderzoeksprojecten. Als je deze vraag aan patiënten stelt, moeten zorgverleners grosso modo aan twee normen beantwoorden. Enerzijds moeten ze expert zijn en weten waarover ze praten, maar anderzijds  moeten ze ook een goede communicator zijn. Merk op dat een goede communicatie niet alleen zit in dingen kunnen uitleggen. Je moet ook goed kunnen luisteren, empathisch kunnen reageren en aangeven dat je mee bent met het verhaal van de patiënt. Als je beide normen kan combineren, denk ik dat je het vertrouwen van de patiënt kan winnen. Bij sommige apothekers vertrekt dat vertrouwen eerder vanuit hun professionele attitude, ook al zijn zij op dat moment misschien nog niet erg empathisch ingesteld. Bij anderen vertrekt dat vertrouwen eerder vanuit een luisterende, empathische houding die aangevuld wordt met de nodige professionaliteit. Elke norm apart lijkt me onvoldoende. Dat blijkt ook uit onderzoek bij patiënten. Daarnaast zijn er nog andere aspecten belangrijk zoals ethisch handelen en een professionele communicatie met andere zorgverleners. De patiënt moet namelijk volgend gevoel verkrijgen: ‘Ik heb iets toevertrouwd aan mijn apotheker. Deze zal daar verder professioneel mee omgaan en enkel als het nodig is, zal deze mij doorverwijzen. Daarnaast, zal mijn apotheker mij niet onnodig iets verkopen en zal hij nooit zonder mijn medeweten mijn huisarts contacteren om bijvoorbeeld te vertellen dat ik mijn medicatie niet stipt inneem. In zo’n situatie zou hij mij aanmoedigen om dat zelf ter sprake te brengen’.”

Denkt u dat die vertrouwensrelatie apotheker-patiënt specifiek, maar ook breder de gehele functie van de apotheker, een rol kan spelen in het verloop en de aanpak van de corona-pandemie? 

“Dit is een grote vraag. Ik zal deze proberen te beantwoorden op verschillende niveaus. Ten eerste op het niveau van de relatie apotheker-patiënt. Als de apotheker reeds een vertrouwensrelatie had met de patiënt, verwacht ik dat de patiënt de apotheker belt voor kleine dingen waarover hij onzeker is, gaande van: ‘ik heb symptomen, waar kan ik getest worden?’ tot vragen als: ‘mag ik op reis gaan?’ en ‘wat kan ik doen om mij te beschermen?’. Er werd namelijk opgemerkt dat als er een vertrouwensband aanwezig was, er laagdrempelig contact met de apotheker opgenomen werd omdat patiënten het gevoel hadden dat ze hun apotheker minder stoorden dan hun (huis)arts die waarschijnlijk overbevraagd was in tijden van de pandemie waardoor die beter niet gecontacteerd werd in verband met een kleine vraag. Dat laagdrempelig contact werd uitgesproken geobserveerd in de eerste fase van de lockdown. Op een wat grotere schaal, is gebleken dat apothekers effectief een betrouwbare partner zijn in de zorg. Apotheken zijn namelijk altijd open gebleven waardoor mensen steeds hun apotheker konden raadplegen om advies te krijgen. Daarnaast hebben apothekers getoond dat ze in staat zijn om andere, nieuwe taken op te nemen om zo een andere rol in het maatschappelijke verhaal te vervullen. Dat gaat dan over een rol in de schakelzorgcentra en de vaccinatiecentra waar apothekers onder andere ingeschakeld worden als vaccinator aangezien velen een opleiding gevolgd hebben om te kunnen vaccineren. Verder hebben ze een rol gespeeld in de vaccine hesitancy, de weerstand of aarzeling van patiënten om gevaccineerd te worden. Apothekers kregen een zicht op de vaccinatie-oproepingsbrieven die patiënten hebben gekregen waardoor ze hun patiënten konden motiveren. Doordat apothekers dit konden doen zonder extra middelen, behalve de centra dan, zijn we een stap vooruit gegaan met het apothekersberoep. Vanuit bijvoorbeeld de zorgraden is er nu een extra appreciatie voor de rol van de apotheker.  De apotheker wordt ten volle gezien als een partner die inzetbaar is, terwijl die vroeger meer gezien werd als de apotheker in de straat en minder als een zorgverlener.” 

U heeft een vooraanstaande onderzoekscarrière. Hoe en wanneer is die fascinatie voor onderzoek ontstaan? 

Mijn ouders waren allebei apotheker van beroep, waardoor ik opgegroeid ben in een apotheek. Mijn grootmoeder was ook apotheker, maar zij heeft dat beroep nooit echt uitgeoefend. Net zoals ik die toen ik opgroeide altijd zei ik dat ik het beroep van apotheker niet wou uitvoeren. Ik heb lang getwijfeld over wat ik wou studeren aangezien ik heel snel in iets geïnteresseerd ben. Daardoor waren er heel veel richtingen die mij aanspraken: geneeskunde, psychologie, bio-ingenieur en alles daartussen. Toen ik nadacht over mijn studiekeuze was het duidelijk dat ik iets wetenschappelijks wou doen. Ik was daarnaast heel erg geboeid door ontwikkelingssamenwerking, maar ik zag mij niet werken bij bijvoorbeeld Artsen Zonder Grenzen in een conflictgebied aangezien ik graag iets wou doen dat duurzamer is dan noodhulp. Ik zag mij bij gevolg eerder aan gezondheidseducatie doen. Dat was toen een verre droom. Uiteindelijk besliste ik dan toch om farmaceutische wetenschappen te studeren aangezien ik daarin mijn geheel van interesses ongeveer terugvond. Mijn studies verliepen goed en ik vond die wetenschap heel boeiend. Op een bepaald moment had ik het gevoel dat ik nog beter wou begrijpen hoe ziektes ontstaan en dat ik wou zoeken naar nieuwe mogelijkheden. Dat was mijn drijfveer voor het aanvatten van een doctoraat in fundamenteel onderzoek naar erfelijk metabole aandoeningen. We hebben toen een nieuw enzyme gevonden dat een rol speelt in de alpha oxidatie van 3-methyl vertakte vetzuren. Deficiënties in die pathway leiden tot metabole aandoeningen die bij kinderen en volwassen kunnen voorkomen. Dat werk was super boeiend maar ik miste wat drive en patiënten- of studentencontact. Ik kon mijn ziel minder kwijt in enkel labowerk. In die periode zat ik in de onderwijsraad als vertegenwoordiger. Op een bepaald moment kwam er een positie vrij binnen de Faculteit Farmaceutische Wetenschappen om de opleiding te herdenken. Aangezien ik vanuit mijn postdoc niet echt een mogelijkheid zag naar patiënten- of studentencontact, ben ik overgeschakeld naar die onderwijsfunctie. Ik ben toen stafmedewerker onderwijs geweest. Ik was niet voorbereid op die functie aangezien mijn expertise in het fundamenteel onderzoek lag. Daardoor kende ik toen weinig over de methodologieën die ik nu gebruik. Men heeft mij echter het vertrouwen gegeven om mijn kennis uit te bouwen. Ik heb in die periode zelf mijn weg moeten zoeken wat niet altijd makkelijk was, maar ik voel dat hier echt mijn ziel ligt aangezien ik die fundamentele wetenschap kan combineren met wat ik wou doen rond gezondheidseducatie waar ook een psychologisch aspect bij komt kijken. De verschillende dingen waartussen ik vroeger niet kon kiezen zitten hier nu samen. Ik vind mijn huidige functie intensiever dan mijn labo-onderzoek, natuurlijk ook omdat ik nu in een andere rol zit. Ik moet voortdurend creatief nadenken, ik moet mensen meekrijgen en motiveren om mee in het onderzoek te stappen. Ik heb wel het gevoel dat ik iets doe wat verandering brengt, wat dingen in beweging zet. Ik hoop dat alleszins en dat vind ik juist heel motiverend. Het studentenluik vind ik heel tof.  Natuurlijk zou ik zelf ook graag werken in een apotheek maar door wat ik nu doe, heb ik het gevoel dat ik een grotere impact heb in het geheel.” 

Wat vindt u de belangrijkste ontwikkeling die heeft plaatsgevonden binnen uw onderzoeksgebied sinds u werkzaam bent als onderzoeker aan onze faculteit? 

“Wat me getroffen heeft, zeker in de beginfase van mijn onderzoek, was dat het voor mensen complex kan zijn om met medicatie om te gaan. Het is namelijk niet evident dat mensen de medicatie innemen zoals bedoeld. Ik moet eerlijk zeggen dat ik mij daar op geen enkel moment van bewust geworden ben gedurende al die tijd dat ik in een apotheek opgegroeid ben. Mijn ouders hadden een verschillend profiel als apotheker. Mijn papa was meer wetenschappelijk exact ingesteld, terwijl mijn mama meer de communicatieve apotheker was. Ik heb echter nooit signalen gekregen dat sommige patiënten hun medicatie helemaal niet goed innamen. Ik denk dat we als apothekers daar ergens een blinde vlek hadden en toen eerder als volgt dachten: ‘Wij zijn de  expert omtrent geneesmiddelen, we leveren ze af en geven de info die je nodig hebt.’ We polsten natuurlijk wel eens hoe het met een persoon ging, maar de blinde vlek op het vlak van inzicht in de complexiteit van het omgaan met geneesmiddelen was volgens mij heel lang aanwezig. Nu krijgen we door ons onderzoek  zicht op de diversiteit in de samenleving en op het feit dat het innemen van geneesmiddelen geen evidentie is. Bovendien is er een groot probleem met health literacy. Daarvoor hadden we die aspecten allemaal wel fragmentair aangevoeld, maar er was weinig kader rond. Nu zijn die problemen explicieter en zetten we er veel meer op in. Ik vind het echt een evolutie in die zin dat de apotheker nu meer de rol opneemt van zorgverlener, ook al heeft die dat in mijn beleving altijd al gedaan. De apotheker heeft een grote kennis van zaken op therapeutisch vlak, kan over de therapeutische opties praten, alsook over de alternatieven. Daarin kan hij zijn rol als zorgverlener betrekken in samenwerking met andere actoren. Dit is een beweging die tevens ook in ons onderwijs vervat zit.”

Welke belangrijke ontwikkelingen houdt u voor mogelijk op korte en lange termijn binnen uw onderzoeksgebied?

“Ik denk en hoop dat de expertise rond geneesmiddelen zoals die nu zit bij de apotheker in de eerste lijn, breder inzetbaar wordt dan enkel in de context van een apotheek. Ik denk dat we bijvoorbeeld nood hebben aan farmaceutische expertise in een woonzorgcentrum en dat we bij gevolg een apotheker moeten hebben die outreached naar die centra, daar aanwezig is zoals een coördinerend arts en mee het medicatiebeleid bepaalt en mee afstemmingen maakt. Ik verwacht dus dat de rol van de apotheker zich wat zal differentiëren. De apotheek als plaats zal natuurlijk steeds belangrijk blijven, maar de farmaceutische expertise zal ook op andere plaatsen zijn weg vinden. Zo zou het ook kunnen dat een apotheker op termijn toegevoegd wordt aan een wijkgezondheidscentrum voor een aantal dagen of uren per week waarin die voluit kan gaan voor zijn rol als expert. Zo zou die rol niet meer altijd gekoppeld zijn aan het afleveren van geneesmiddelen. Dat is nu ook niet zo, maar de locatie is wel zo.” 

Wat u net zei, bevordert dan ook de interdisciplinaire samenwerking als ik u goed begrijp. 

“Ja, ik denk dat wel en ik hoop dat dat inderdaad nog meer mogelijk wordt. Natuurlijk kan dat ook vanuit de apotheek, dat is zeker geen uitsluitingscriterium. Ik wil ook absoluut niet verkondingen dat apothekers enkel aan logistiek doen in de apotheek en dat het interessante werk zich op een andere plaats situeert. Het is echter wel zo dat we farmaceutische zorg kunnen brengen naar de plaatsen waar die ook nodig is. Vorig jaar hebben we daarmee geëxperimenteerd in schakelzorgcentra die de overheid had opgericht voor COVID-patiënten. Dat is toen heel goed gelopen. De apothekers die daar een taak hebben opgenomen, hebben heel veel appreciatie gekregen van de artsen omwille van verschillende taken waaronder het ophelderen van het medicatieschema van patiënten. Apothekers hadden zo een soort brugfunctie. Verder zijn er bijvoorbeeld ook de klinische apothekers in de ziekenhuizen. Men voelde op de afdelingen de meerwaarde die een klinisch apotheker bracht. Een apotheker heeft namelijk de nodige kennis en competenties op het vlak van medicatie om zulke taken kwaliteitsvol aan te pakken.” 

Denkt u dan ook dat klinische farmacie nog verder gaat toenemen in de ziekenhuizen? Ik hoorde dat klinische farmacie op dit moment frequenter voorkomt in Nederland, klopt dat? 

“Ja, in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk is het frequenter. Dat hangt samen met de middelen en de mogelijkheden die de overheid creëert. Als we echter echt voluit zouden willen gaan en overal klinische apothekers zouden willen hebben, zouden we apothekers te kort hebben op dit moment. Er zijn ook al apothekers tekort in de eerste lijn wat maakt dat we heel hard zouden moeten inzetten op het opvullen van die tekorten. Echter, tegelijkertijd moeten we doordenken waar de meerwaarde van de apotheker echt zit en waar die minder aantoonbaar is of waar de rol van de apotheker overgenomen wordt door andere actoren. Je ziet dat dat in ziekenhuizen soms gebeurt. In het UZ Leuven bijvoorbeeld, heeft men enkele systemen ingevoerd die knelpunten tussen bepaalde geneesmiddelen aangeven waardoor de apotheker niet door elk voorschrift moet gaan. Dit toont aan dat je slimme systemen kan bedenken zodat de brains overgehouden worden voor die dingen die echt door mensen moeten gebeuren. Het is namelijk een utopie om te denken dat we overal en op elk moment iemand zullen hebben. Dat zien we ook in de hele evolutie van de gezondheidszorg. Er zijn allerlei interessante denkoefeningen aan de gang rond de gezondheidszorgberoepen in de toekomst en hoe we misschien nog meer die opleidingen moeten bundelen zodat er een gemeenschappelijke kern is van waaruit elke zorgverlener zich specialiseert. Zo weet ineens iedereen wat doelgericht en patiëntgericht handelen is. Die dingen zijn namelijk hetzelfde, ongeacht of je ze nu leert als (tand)arts, als apotheker of als kinesitherapeut. Iedereen zou dan meer denken en praten in hetzelfde kader, ieder vanuit zijn eigen discipline. Nu doen we dat vooral nog los van elkaar.”